This lesson contains 8 slides, with text slides.
Gedichten werken anders dan een stukje proza. Leg dit uit
aan de leerlingen.
Bij het lezen van een gedicht neem je als lezer een andere
houding aan. Dichters weten dat en spelen met deze ‘poëtische leeshouding’. Ze
gebruiken woorden en metaforen om dingen niet rechtstreeks te zeggen, maar om
een gevoel op te roepen. Je kunt als dichter kiezen welk gevoel je je lezer
wilt geven.
This item has no instructions
Welk beeld van jezelf zou jij de lezer willen geven?
Vrolijk, droevig, sterk, duister, creatief? Door met woorden te spelen kun je
dit bereiken.
Elke leerling begint met het opschrijven van woorden die bij
hem of haar passen. Dit doen ze in het Nederlands. Je kunt de vragen op de slide gebruiken, vul ze aan of verander ze in nieuwe vragen. Je kunt ook kiezen voor specifieke onderwerpen
waar je met de groep mee bezig bent.
De leerlingen gaan een kort gedicht schrijven. Elke zin
begint ALTIJD met ‘Ik ben…’.
Ze gebruiken voor de inhoud van hun gedicht alle antwoorden
op de vragen om zinnen te maken.
De leerlingen gaan zinnen maken door hun antwoorden te
combineren.
Gebruik niet teveel lidwoorden en werkwoorden. De zinnen moeten een beetje
‘abstract’ blijven. Het is wel toegestaan om bijvoeglijke naamwoorden toe te
voegen om een sfeer of gevoel te benadrukken. “Ik ben spaghetti in een
vliegtuigstoel”, klinkt minder spannend dan “Ik ben blauwe spaghetti in een angstige
vliegtuigstoel”.
Ze maken het gedicht net zo lang, totdat alle opgeschreven
woorden over henzelf gebruikt zijn.
TIP: Laat verschillende gedichten in de schoolkrant publiceren, of maak er een expositie van door de school (print de gedichten dan -in een
lettertype naar keuze van de leerling- op A4 of A3 vellen). Overleg wel
altijd met de leerlingen of dit anoniem, of mét naam mag!